- calmer
- calmer [kaalmee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 kalmeren ⇒ tot rust brengen, (doen) bedaren, geruststellen2 〈pijn, honger, dorst〉stillen ⇒ verlichten, verzachten, doen afnemen♦voorbeelden:1 calmer son inquiétude • zijn ongerustheid bedwingencalmer ses passions • zijn hartstochten intomencalmer une querelle • een ruzie sussencalmer les soupçons de qn. • iemands achterdocht wegnemenje vais te calmer! • ik zal je mores leren!II se calmer 〈wederkerend werkwoord〉1 kalmeren ⇒ bedaren, tot rust komen, rustig(er) worden2 afnemen ⇒ verminderen, minder worden, luwen♦voorbeelden:1 calme-toi! • rustig maar!2 le vent se calme • de wind gaat liggen1. v1) kalmeren, geruststellen2) stillen, verlichten [pijn, honger]2. se calmerv1) bedaren, rustig worden2) afnemen, verminderen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.